Ieder jaar weer zijn er berichten over veulens die op de operatietafel terechtkomen na een zware koliekaanval. In veel gevallen haalt het veulen het niet. Uit nader onderzoek blijkt dan heel vaak dat het gaat om koliek die veroorzaakt wordt door een (hele zware) spoelworminfectie. En helaas klinkt dan heel vaak de opmerking van de eigenaar; “maar het veulen is recent nog ontwormd.” Uit navraag blijkt dan helaas regelmatig dat het veulen inderdaad ontwormd was, maar met een middel dat niet (voldoende) effectief is tegen spoelworm. Het schrijnendste aan dit soort verhalen is natuurlijk dat de gedachte opkomt dat de problemen voorkomen hadden kunnen worden als het veulen met het juiste middel ontwormd was. En dat is geen hele rare gedachte.
Zo zijn er tal van voorbeelden waarbij paarden een worminfectie hebben, maar niet het juiste middel krijgen toegediend. Dat kan komen omdat er bijvoorbeeld geen mestonderzoek is gedaan en er dus helemaal niet bekend is van welke parasiet het paard last heeft, of omdat er onterecht gedacht wordt dat een middel wel werkzaam is tegen de betreffende parasiet, of dat er wormkuren zijn die overal tegen werken.
Er zijn geen wormmiddelen die werkzaam zijn tegen alle voorkomende wormen bij paarden
Hierboven stipten wij het al even aan; er wordt soms onterecht gedacht dat er wormkuren zouden zijn die werkzaam zijn tegen alle wormen bij paarden. In de praktijk is dat echter niet zo. Er is veel resistentie bekend, waardoor wormmiddelen die eerst wel werkten tegen bepaalde wormen, nu niet meer effectief zijn, of slechts zeer beperkt. Dat kan zelfs regionaal verschillen. Dat is meteen ook een van de belangrijkste redenen waarom wij bij HippoSupport het zo belangrijk vinden dat de eigen dierenarts betrokken is bij het wormmanagement van paarden. Die kent namelijk de specifieke regionale stand van zaken over welke wormmiddelen (nog) wel werken bij sommige wormen.
Welke wormmiddelen werken dan (nog) wel tegen welke wormen?
Bij HippoSupport vinden wij het belangrijk dat de paardeneigenaar en de eigen dierenarts goed inhoudelijk van gedachten kunnen wisselen over het wormmanagement van het paard, om zo te komen tot de beste aanpak in de strijd tegen parasieten; welk wormmiddel is het meest geschikt op basis van de aangetoonde infectie, de historie van het paard en de betreffende omstandigheden. En zoals gezegd; niet ieder middel is (voldoende) effectief tegen iedere worm. In het onderstaande overzicht is weergegeven in welke mate de verschillende wormmiddelen werkzaam zijn tegen de verschillende parasieten. Het is belangrijk om hierbij in het achterhoofd te houden dat dit kan veranderen in de tijd als er meer resistentie ontstaat.
In het overzicht zijn bovenaan de verschillende werkzame stoffen opgenomen, met daaronder enkele (van de meest voorkomende) merknamen. Let op; de lijst met merknamen is niet uitputtend). Om het onderstaande overzicht in het juiste perspectief te zetten; dit overzicht mag absoluut niet gezien worden als een wormbestrijdingsadvies van HippoSupport, maar is simpelweg een weergave van de op dit moment bekende werkzaamheid van de verschillende wormmiddelen tegen de verschillende parasieten. De bron voor deze informatie is www.parasietenwijzer.nl. In Nederland is het bij wet zo geregeld dat alleen dierenartsen die minimaal 1 keer per jaar een paard (en de locatie waar het gehouden wordt) zien, een wormbestrijdingsadvies en een wormkuur mogen verstrekken. Ga daarom altijd naar je eigen dierenarts.
(Bron: M.A. Taylor, R.L. Coop, R.L. Wall (2007), Veterinary Parasitology, Parasietenwijzer.nl
*1 Equest mag niet toegediend worden aan veulens jonger dan 4 maanden
*2 Equest Pramox mag niet toegediend worden aan veulens jonger dan 6 1/2 maand
*3 Voor een hoge effectiviteit tegen lavala stadia (slijmvlies of migrerend) wordt wel aangeraden om 5 dagen achtereen te behandelen.
– | = | niet werkzaam |
+/- | = | beperkt werkzaam |
+ | = | goed werkzaam |
METEN = WETEN, controleer de effectiviteit van de kuur
Om schijnzekerheid te voorkomen, raden wij altijd aan om een controle te doen op de effectiviteit van de wormkuur. Dit kan door middel van de zogeheten Fecal Egg Count Reduction Test (FECRT). Uitgangspunt is hierbij de wormeitelling vóór het toedienen van de wormkuur en vervolgens wordt er 2 weken na het toedienen van de wormkuur opnieuw mestonderzoek gedaan. De EPG dient met minimaal 95% te zijn afgenomen om te kunnen spreken van een kuur die voldoende effectief is geweest.